genieten van (v) (ervaring) | savourer (v) (ervaring) |
genieten van (v) (voedsel) | jouir de (v) (voedsel) |
genieten van (v) (ervaring) | aimer (v) (ervaring) |
genieten van (v) (genoegen) | se délecter à (v) (genoegen) |
genieten van (v) (ervaring) | goûter (v) (ervaring) |
genieten van (v) (voedsel) | savourer (v) (voedsel) |
genieten van (v) (voedsel) | prendre plaisir à (v) (voedsel) |
genieten van (v) (voedsel) | goûter (v) (voedsel) |
genieten van (v) (genoegen) | se réjouir de (v) (genoegen) |
genieten van (v) (ervaring) | prendre plaisir à (v) (ervaring) |
genieten van (v) (voedsel) | aimer (v) (voedsel) |
genieten van (v) (ervaring) | jouir de (v) (ervaring) |